Steun en toeverlaat in het Achterhuis

Davidsster die alle joden moesten dragen.
Davidsster die alle joden moesten dragen. Deze is of van Margot Frank of van Mevr. Stoppelman, de vroegere hospita van Miep Gies.
Kort nadat Otto Frank vier van zijn naaste medewerkers op kantoor had gevraagd of ze zijn gezin en Hermann, Auguste en Peter van Pels zouden willen bijstaan wanneer zij in het achterhuis van het kantoor aan de Prinsengracht zouden onderduiken, kreeg de zestienjarige Margot Frank begin juli 1942 een oproep om zich te melden voor de Arbeidseinsatz. Direct besloten de Franks dat nu het moment gekomen was om onder te duiken. Miep en Jan hielpen gingen naar de Frank's toe om te helpen met het voorbereiden van hun verdwijning. 'Toen we bij de Franks arriveerden, werd er amper gesproken. Ik voelde hun gejaagdheid, een onderstroom van halve paniek. Maar ik zag ook dat er nog een heleboel georganiseerd en voorbereid moest worden. Het was een nachtmerrie.' Jan en Miep brachten zoveel mogelijk kleding en schoenen naar hun eigen huis, zodat die in een later stadium naar het Achterhuis overgebracht zouden kunnen worden.

De volgende morgen, maandag 6 juli 1942, haalde Miep, zoals afgesproken, Margot met de fiets op aan het Merwedeplein. Het stroomde van de regen. Margot stapte op haar eigen fiets en samen reden ze richting centrum, als twee collega's op weg naar hun werk. Ze spraken geen woord onderweg, maar trapten stug door. Ze waren zich er allebei van bewust dat ze van gewone burgers waren veranderd in misdadigers. Miep vergezelde een joods meisje dat zonder gele ster op een illegale fiets reed naar een onderduikadres. Margot was kalm als altijd, van haar gezicht viel eigenlijk niets af te lezen. Ze waren bondgenoten geworden tegen de Duitse bezetter.

Miep en Jan Gies in het Achterhuis bij de kast die de onderduikruimte afsloot, ca. 1988
Miep en Jan Gies in het Achterhuis bij de kast die de onderduikruimte afsloot, ca. 1988
Eenmaal aangekomen op kantoor verdween Margot achter de deur die naar het Achterhuis leidde en ging Miep achter haar bureau zitten. Eén voor een druppelden ook haar andere collega's binnen. Ogenschijnlijk was het een gewone dag op kantoor. Later in de ochtend kwamen ook Otto, Edith en Anne Frank aan, drijfnat van de regen. Miep ving ze op en bracht ze naar de schuilplaats. 's Middags ging Miep er zelf naartoe. 'Het was een trieste toestand. Ik wilde het gezin alleen laten. Ik kon me nauwelijks voorstellen wat ze voelden nu ze afstand hadden gedaan van alles wat ze op de wereld bezaten: hun huis, het verzamelde bezit van een mensenleven, Anne's poes Moortje. Souvenirs van het verleden. En vrienden. Ze hadden de deur van hun leven achter zich dichtgetrokken en waren uit Amsterdam verdwenen. Dat alles was op het gezicht van mevrouw Frank te lezen. Ik liet hen maar gauw alleen.' Klikt u hier om een videofragment te bekijken waarin Miep Gies vertelt over de eerste dag van de onderduik.

Een week na de familie Frank arriveerden Hermann, Auguste en hun vijftienjarige zoon Peter van Pels. Zij betrokken de bovenverdieping van het Achterhuis, de Franks deelden de onderverdieping. In november 1942 trok een achtste onderduiker bij hen in, tandarts Fritz Pfeffer. Hij deelt vanaf dat moment een kamer met Anne. Pfeffer is een kennis van de Franks en de Van Pelzen. Ook Miep en Jan kenden hem al van de zaterdagmiddagen bij de Franks thuis aan het Merwedeplein. Bovendien was hij sinds enkele jaren Miep's tandarts. Hermann van Pels werkte sinds 1938 in het bedrijf van Otto Frank, Miep en Jan kenden hem dus goed. Zijn vrouw hadden ze eveneens op de zaterdagmiddagen aan het Merwedeplein leren kennen.

De helpers, zonder wie de onderduikers nooit zouden hebben kunnen onderduiken, waren Miep Gies, Victor Kugler, Johannes Kleiman en Bep Voskuijl. Ook Miep's man Jan en Bep's vader Johan hadden hun onvoorwaardelijke hulp aan de onderduikers toegezegd. Behalve Jan waren zij allen medewerkers op het kantoor van Otto Frank. Op papier was Jan dat overigens ook, sinds december 1941 had Otto Frank zich officieel als directeur van het bedrijf teruggetrokken en Jan was commissaris van Pectacon geworden, de specerijentak van het bedrijf. Pectacon zou voortaan Gies & Co. heten. Victor Kugler was tot directeur benoemd en Johannes Kleiman werd directeur van N.V. Nederlandsche Opekta Mij. Tussen alle medewerkers bestond een zeer vriendschappelijke verhouding. Otto Frank zou vanuit het Achterhuis zijn bedrijf gewoon blijven leiden.

Oktober 1945, Otto Frank met de vier helpers.
Oktober 1945, Otto Frank in het midden zittend met links Miep Gies en Johannes Kleiman en rechts Bep Voskuijl en Victor Kugler.
De taken werden onder de vier helpers verdeeld: Miep Gies en Bep Voskuijl zorgden voor de dagelijkse boodschappen. Miep ging elke ochtend voor de anderen op kantoor kwamen even naar het Achterhuis om de boodschappenlijst voor die dag op te halen en even bij te praten. Overdag deed ze haar boodschappen bij de groentenboer en de slager, Bep was verantwoordelijk voor het brood en de melk, die ze tijdens de lunchpauze langsbracht waarna ze gelijk met de Achterhuisbewoners mee at en verhalen van buiten mee naar binnenbracht. Elke zaterdag bracht Miep vijf bibliotheekboeken mee. Johannes Kleiman en Victor Kugler droegen zorg voor de veiligheid van de onderduikers en regelden de financiële aspecten. Jan Gies kon via zijn contacten bij de gemeente en de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers distributiebonnen regelen. Bep's vader Johan, die opzichter was in het magazijn aan de Prinsengracht, bedacht en timmerde de draaikast die de toegang naar het Achterhuis verborg.

Dagboek van Anne Frank
Dagboek van Anne Frank. Bron: website entoen.nu
Anne Frank verwondert zich op 28 januari 1944 in haar dagboek over het feit dat er zoveel nobele mensen zijn, die op onbaatzuchtige wijze andere mensen helpen en redden: 'Het beste voorbeeld daarvan zijn toch wel onze helpers, die ons tot nu toe erdoorheen getrokken hebben en ons hopelijk helemaal op het droge afleveren, anders moeten zij zelf het lot delen van allen die gezocht worden. Nooit hebben wij één woord gehoord dat op de last duidt, die wij toch zeker zijn, nooit klaagt er een van hen dat wij hun te veel moeite maken. Elke dag komen ze allen boven, spreken met de heren over zaak en politiek, met de dames over eten en de lasten van de oorlogstijd, met de kinderen over boeken en kranten. Zij zetten zoveel mogelijk een vrolijk gezicht, brengen bloemen en cadeaus voor verjaar- en feestdagen mee, staan altijd en overal voor ons klaar. Dat is het wat wij nooit mogen vergeten, dat hoewel anderen heldenmoed in de oorlog of tegenover de Duitsers tonen, onze helpers heldenmoed in hun opgewektheid en liefde bewijzen.'

Zogenaamde ‘bonkaart’ waarmee je een kleine hoeveelheid voedsel (Vlees, brood, boter) kon krijgen. Deze is uit oktokber 1944.
Zogenaamde ‘bonkaart’ waarmee je een kleine hoeveelheid voedsel (Vlees, brood, boter) kon krijgen. Deze is uit oktokber 1944.
Naarmate de oorlog langer duurde, werd het steeds moeilijker de dagelijkse boodschappen voor de acht onderduikers en Miep en Jan zelf te doen. Sinds de lente van 1943 hadden Jan en Miep in hun woning aan de Hunzestraat ook nog een Nederlandse student als onderduiker. Hij had geweigerd de Duitse loyaliteitsverklaring te tekenen die alle studenten voorgelegd hadden gekregen. Om te voorkomen dat hij zou worden opgepakt en op transport naar Duitsland zou worden gezet, moest hij onderduiken en had hij bij Jan en Miep een veilige plek gevonden. Miep deed dus elke dag voor elf personen boodschappen. Er was steeds minder keuze, en er was steeds minder van alles. Ze voelde zich als een jager die voortdurend op jacht was voor haar 'altijd hongerige kroost'. 'Maar geleidelijk aan werd ik een onophoudelijke scharrelaar die zelfs genoegen nam met restjes. Ik kon me niet permitteren om ziek te worden of vakantie te nemen.'

Ook werd het steeds moeilijker om alleen nog positief nieuws mee te nemen naar het Achterhuis. Toevallig had Miep gezien dat het huis van de familie Van Pels door een verhuisbedrijf in opdracht van de Duitsers werd leeggehaald. Miep had het nieuws in het Achterhuis verteld, maar mevrouw Van Pels was er zo van overstuur geraakt, dat ze zich voornam voortaan alleen nog neutraal of positief nieuws te brengen. 'Dat viel niet mee. Anne zou een uitstekende detective geweest zijn. Ze voelde het als ik iets achterhield en bleef dan net zo lang trekken, zeuren, spitse vragen stellen en staren tot ik mezelf hoorde verklappen wat ik juist niet had willen zeggen.' Soms had Miep ook moeite met de onevenwichtige relatie die was ontstaan tussen de onderduikers en de helpers. De onderduikers hadden hun leven in handen van de helpers gelegd en met die complete afhankelijkheid had Miep soms moeite. Klikt u hier om een videofragment te bekijken waarin zij hierover vertelt.

De grootste angst van de onderduikers en helpers was, naast te zullen worden ontdekt en opgepakt, ziek te worden. De bewoners van het Achterhuis moesten tijdens kantooruren muisstil zijn, de magazijnknechten wisten bijvoorbeeld helemaal niets van hun bestaan. Als één van hen een zware verkoudheid zou krijgen, zou het hoesten en niezen hen kunnen verraden. Doktersbezoek was natuurlijk ook niet mogelijk, laat staan een operatie. Ziekte bij de helpers zou betekenen dat de andere helpers de taken van de zieke zouden moeten overnemen. November en december 1943 brachten veel zorgen: Miep, Bep, mijnheer Kleiman en Anne werden ziek. Gelukkig was de situatie niet onoverkomelijk en tegen het einde van het jaar voelde iedereen zich weer beter. Mijnheer Kugler, mijnheer Kleiman, Bep, Jan en Miep vierden de vrijdag voor oud en nieuw in het Achterhuis. Van opgespaarde restjes boter en bloem had Miep een kruidkoek gebakken. 'Bij het zien van de koek liep prompt bij acht mensen het water in de mond. Mevrouw Frank zette een ketel water op voor surrogaatkoffie. Terwijl we met zijn allen rond de tafel stonden, werd er pils geschonken. Anne kreeg de boodschap die ik in de koek had gekerfd in de gaten en vestigde de aandacht van de anderen erop. Met pils en koffie namen we even de tijd om te proosten op de wens: VREDE in 1944.'

SS-er Oberscharführer Karl Silberbauer.
SS-er Oberscharführer Karl Silberbauer.
Zoals bekend liet die vrede nog ruim een jaar op zich wachten. Behalve Otto Frank zou geen van de onderduikers er getuige van zijn. Op vrijdag 4 augustus 1944 zaten Miep, Bep en Johannes Kleiman achter hun bureaus in hun gemeenschappelijke kantoor. Even na elven keek Miep op van haar werk en zag een man in burger in de deuropening staan die een revolver op hen gericht hield. Het was het begin van het einde, iemand had de acht onderduikers verraden. Aan het begin van de middag werden ze, tegelijk met Johannes Kleiman en Victor Kugler, gearresteerd en afgevoerd. Bep had weg kunnen komen en Miep had het geluk dat de Duitser die het bevel van de arrestatie voerde, een Oostenrijker uit Wenen, Miep's geboortestad, bleek te zijn, SS Oberscharführer Karl Silberbauer. Ze mocht van hem op kantoor blijven als ze beloofde niet te vluchten, 'Aus persönliche Sympathie' volgens de Oostenrijker. De onderduikers werden naar verschillende concentratiekampen afgevoerd, alleen Otto Frank zou overleven. Johannes Kleiman keerde eind september 1944 onverwacht terug, de Duitsers hadden hem vanwege zijn slechte gezondheid vrijgelaten. Victor Kugler keerde na de oorlog terug naar huis. Klikt u hier om Miep Gies in een videofragment over de dag van de arrestatie te horen vertellen.

Alle citaten in dit hoofdstuk zijn, tenzij anders vermeld, afkomstig uit het boek 'Herinneringen aan Anne Frank. Het verhaal van Miep Gies, de steun en toeverlaat van de familie Frank in het Achterhuis.' van Miep Gies met Alison Leslie Gold (Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 1991). Begin 2009 wordt een vernieuwde heruitgave van het boek verwacht.