Miep Gies, mijn verhaal

'Ik ben geboren in Wenen als Hermine Santruschitz (later in Nederland Santrouschitz gespeld) op 15 februari 1909. Mijn ouders waren niet in staat goed voor mij te zorgen en dat was een slechte start. De voedselschaarste, veroorzaakt door de Eerste Wereldoorlog, maakte dat ik ondervoed raakte en vaak ziek was. In het najaar van 1920 deed zich echter een onverwachte kans voor, samen met andere ondervoedde Oostenrijkse en Hongaarse arbeiderskinderen kon ik voor drie maanden naar Nederland komen om in Leiden in een pleeggezin weer wat op krachten te komen. Dan heb je geluk gehad, vind ik. Mijn pleegouders besloten om mij, mede op doktors advies, blijvend in hun gezin op te nemen. De situatie in Oostenrijk was onveranderd en mijn ouders zagen dat ik het in Nederland beter had dan ik het bij hen in Oostenrijk ooit zou kunnen krijgen en stemden toe. Het geluk lachte mij weer toe en we verhuisden van Leiden naar Amsterdam, waar ik me direct thuisvoelde.

Portret Miep Gies begin jaren dertig.
Portret Miep Gies begin jaren dertig.
De jaren dertig van de vorige eeuw waren moeilijk voor werkzoekenden maar opnieuw had ik het geluk aan mijn zijde. Een bovenbuurvrouw tipte mij dat er in een bedrijf dat zij kende een tijdelijke baan voor een kantoormeisje vrijkwam. Ik ging er op af en had een gesprek met de eigenaar van het bedrijf, een Duitse man uit Frankfurt. Zijn naam was Otto Frank. Nu waren er meer belangstellenden voor de baan maar ik had weer geluk, want mijn moedertaal was: ... Duits. Zo werd ik aangenomen. Bovendien mocht ik blijven toen de zieke collega die ik verving, weer terug kwam naar kantoor.

In 1938 werd mijn geboorteland Oostenrijk door nazi-Duitsland geannexeerd en ging de Ost-Mark heetten. Helaas stemden veel van mijn landgenoten daarmee in. Op 10 mei 1940 werd Nederland door Duitsland aangevallen en na 5 dagen felle strijd, maar met onvoldoende middelen, bezet. Er ontstond een probleem voor mij toen ik in 1941 wilde trouwen; mijn paspoort verliep en als ik niet met een Nederlander trouwde moest ik terug naar Wenen. En zelfs als ik wel met een Nederlander trouwde, moest mijn arische (dus niet-joodse) afkomst worden bewezen en dat kon alleen in mijn geboortestad Wenen. De tijd om aan alle formaliteiten te voldoen was volgens de Duitsers te kort (ik had geweigerd lid te worden van een nazi vereniging van meisjes en vrouwen en dat hadden de nazi's genoteerd) en ik werd duidelijk tegengewerkt. Als ik toen in Wenen niet mijn oom Anton had gehad die hemel en aarde heeft bewogen om aan een goedgekeurd arisch geboortebewijs te komen ... Maar ja, het lot was mij opnieuw gunstig gestemd, alles kwam voor elkaar en op 16 juli 1941 konden Jan Gies en ik trouwen.

Mijn man werd lid van een verzetsgroep die samenwerkte met de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers en regelde van alles voor mensen die wilden onderduiken of al ondergedoken zaten; hij heeft er nooit over willen spreken maar moet tientallen mensen het leven hebben gered. Zelf raakte ik, evenals mijn man overigens, actief betrokken bij de onderduik van de families Frank en Van Pels en tandarts Pfeffer in het Achterhuis van ons kantoor aan de Prinsengracht. Toen na verraad op 4 augustus 1944 het Achterhuis werd ontruimd kwamen ook een aantal van de helpers onder arrest te staan. Een dieptepunt, want arrestatie in verband met joodse onderduikers betekende het concentratiekamp en een vrijwel zekere dood. Maar toen kwam op een niet te bevatten wijze mijn geluk weer boven drijven; de nazi die de leiding had bij het afvoeren van de onderduikers en hun helpers was Karl Josef Silberbauer, een arrogante, jawel, Oostenrijker uit Wenen. Het was zijn dag niet want eerst kwam hij er bij het verhoor van Otto Frank achter dat deze voor Duitsland in de Eerste Wereldoorlog had gevochten en in rang duidelijk hoger was dan hijzelf. Silberbauer salueerde nog net niet maar bood wel aan alles rustig aan te doen.

Otto Frank temidden van de vier helpers, 1945.
Otto Frank in het midden zittend met links Miep Gies en Johannes Kleiman en rechts Bep Voskuijl en Victor Kugler.
Toen kwam ik aan de beurt. De Oostenrijker blafte: 'Schämen Sie sich nicht, Judenbagage zu helfen?' Ik zei dat ik uit Wenen kwam, net als hij. Silberbauer aarzelde en liep stampvoetend door het vertrek. Tenslotte besloot hij dat ik op kantoor mocht blijven. 'Aus persönlicher Sympatie' volgens hem. Maar hij zei dat hij zou terugkomen en waarschuwde dat vluchten er niet bij was. Ook mijn collega Bep Voskuijl mocht blijven. Dat gold niet voor de helpers Johannes Kleinman en Victor Kugler. Zij werden met de acht onderduikers afgevoerd. Na verloop van tijd (ik was bang dat ze terug zouden komen) ben ik later op die dag of de volgende morgen, dat weet ik niet meer precies, samen met Bep en magazijnchef Van Maaren het Achterhuis ingegaan. Daar hebben we alle losse papieren en de boekjes van Anne verzameld. Zonder het verder te lezen, hebben we alles in mijn bureaulade gestopt, met het idee alles na de oorlog aan Anne terug te geven.

Het meest waanzinnige plan dat na de inval in het Achterhuis tot stand kwam was dat ik, na bij iedereen in het bedrijf geld te hebben ingezameld, naar het hoofdkwartier van de Sicherheits Dienst zou gaan om de nazi’s om te kopen om zo de onderduikers en helpers vrij te krijgen. Met knikkende knieën ben ik gegaan.
In het gebouw van de SD kwam ik de Oostenrijkse man tegen die de leiding had bij de arrestaties in het Achterhuis en hij wees mij door naar boven. Op de verdieping gekomen zag ik een deur half openstaan en ging naar binnen. In de verder kale kamer stond een tafel met een radio en daar omheen een groepje hoge nazi-militairen. De stem uit de radio was Engels; ze stonden naar de BBC te luisteren! Ik had waarschijnlijk direct gearresteerd moeten worden, maar ze waren te verbluft om te reageren; zo snel als ik kon vluchtte ik het gebouw weer uit. Het plan was mislukt, maar mijn persoonlijke geluksmascotte (ik was heelhuids uit het SD hoofdkwartier gekomen) had mij niet in de steek gelaten.

In het voorjaar van 1945 was de oorlog eindelijk voorbij en begon het wachten op wie terug zou komen uit de kampen. Van de acht onderduikers uit het Achterhuis keerde alleen Otto Frank terug. Toen duidelijk werd dat Anne zelf was omgekomen, gaf ik haar vader al haar papieren met de woorden ‘Dit is de erfenis van uw dochter Anne’.

De rest van het verhaal is bekend; mijn man zweeg over zijn goede daden en Anne werd postuum wat ze wilde worden: een beroemd schrijfster. Ik vond het in later jaren een grote eer dat ik Anne al sprekend voor volle zalen en scholen over de hele wereld mocht vertegenwoordigen.

Terugkijkend op mijn leven lijkt het geluk dat altijd op mijn schouder zat, een rode draad te zijn. Ik kan met recht zeggen: het heeft zo moeten zijn met mij, ik heb alle geluk van de wereld gehad. Misschien werd ik geleid, ik weet het niet, maar ik ben er erg dankbaar voor.'

Miep Gies

Klikt u hier om een aantal videofragmenten te bekijken waarin Miep Gies herinneringen ophaalt aan de tijd van de onderduik van de familie Frank.

Miep en Jan Gies in hun woning in Amsterdam, ca. 1986-1988.
Miep en Jan Gies in hun woning in Amsterdam, ca. 1986-1988.